De hoogtijdagen van Reymerswael
In de Vierschaar tonen wij de Scheldekaart uit ca.1500, deze vindt u aan de muur in het portaal naar de Burgemeesterskamer in onze tentoonstelling in Tholen. Dit is de oudst bekende kaart waarop de stad is afgebeeld, voordat Sint Felix quade saturdagh (1530) en de daar op volgende stormen het land hadden weggeslagen en Reymerswael nog slechts tot een eiland in de Oosterschelde was geworden. Vergelijk daarbij ook de Kaerte van Zuitbevelandt vóór 1530, zoals die door C. Hollestelle is getekend.
Dat Reymerswael in zijn hoogtijdagen een levendige en welvarende stad was, blijkt wel uit de (latere) stadsgezichten, waarop grootte en belangrijke gebouwen te zien zijn.
Op de tentoonstelling tonen wij de steendruk van H.W. Goosen, die, hoewel pas na de ondergang van de stad gemaakt op basis van nog aanwezige fundamenten en restanten, de luisterrijke glorie laten zien. Combineren we deze met de kaart van Jacob van Deventer uit 1570 en de in maart 1569 beschreven afmetingen van de omtrek van de stad, dan kunnen we ons voorstellen, dat hier zeker 2000 tot 3000 inwoners (er wordt zelfs van 6000 inwoners gesproken) te tellen waren.
De inrichting van de stad
Uit verscheidene archiefstukken, zoals een in kopie overgebleven stadsrekening uit 1573, en natuurlijk de stadsplattegrond van Van Deventer hebben we ons een beeld kunnen vormen, hoe de stad er ongeveer moet hebben uitgezien.
Zo bevatte de ommuurde stad vijf poorten: de Westpoort, die toegang tot de stad gaf vanuit Lodijke, de Waterpoort en de Oostpoort (waar ook een drinkput lag), die alle drie aan de waterkant stonden en de Coepoort en de Onze Lieve Vrouwepoort aan de landzijde.
Als gebouwen worden er, naast de kerk, gewijd aan Sinte Pieter en Sinte Pauwels en waar gebeden werd tot Onsen Lieven Vrouwe van het mirakel van Hinkelnoirt, de volgende genoemd: de Halle en de Nederhalle, die resp. hebben gediend als lakenhal en als vleeshal en boven op elkaar als één gebouw (stadhuis?) waren opgetrokken. Bij dit gebouw stond een toren, die in 1552 is omgewaaid.
De stad kende twee kloosters. In 1387 verkoopt Willem Hollander van Reymerswael een huis aan de Cellezusters of Zwarte zusters en in 1406 wordt het klooster van de Regulieren (Onservrouwen Paradijs) binnen de stad opgericht, welke zes jaar later verhuist naar een plek buiten de stad. Er stonden drie molens, de Noordmolen, de Zuidmolen en de Watermolen, welke eerste twee windmolens en de laatste een getijdemolen was. Er was een Waag, een school en ook een hospitaal, waarschijnlijk onder leiding van een chirurgijn met de Zwarte zusters als verpleegsters. Verder het HeyligenGeest armenhuis, een Excijnshuyske en een stadsbrouwerij. Ook telde de stad minstens drie herbergen: de Oliphant, de Wapen van Inghelant en Den Keyser. Daarnaast stonden er rond de haven zoutketen en zouthuizen en waarschijnlijk ook een meestoof en vond je er de vismarkt, die volgens de keur uit 1482 was gelegen ‘binnen den tween houcken, dats te wetene binnen den oprel ende Laureys Boudijns zoon houcke’. De fruitmarkt lag volgens de Voorboden uit 1562 ‘by die brugge dan binnen Coppen Domis huis en den blauwen steen ende dan noortweste schoelappers huysken’.
Straatnamen
Er worden in de stukken ook nog straatnamen genoemd, al is de ligging van de meesten niet met zekerheid aan te geven. Zo kennen we Noorteynde, Brugstraete, Voor de brugghe, Smitsstraete, Nieustraete, de Marct (met daarop de Stads Waterput), Kerckstraete, Bennestraete, Maerstraete en Achterom. In deze straten werden er in 1573 nog bijna 120 huizen aangeslagen voor biercijnzen. Daarnaast ook nog ’t Bergsch hoofdeken en het Antwerps hoofdeken (waar mogelijk de veerdiensten vertrokken en aankwamen), de Heerenstraete, de Cruysstraete, de Stoofstraete en de Geyl Wouterswech.