Gilden

De inwoners verdienden hun geld vooral met zout, met meekrap, met wol, linnen en laken, met de visserij en natuurlijk de nodige ambachten. De ambachten waren, zoals te doen gebruikelijk in een stad, verenigd in gilden. In 1421 werd de gildebrief uitgegeven en dit resulteerde uiteindelijk in 16 verschillende gilden en 3 schutterijen.

Om meer over de gilden te weten te komen, raadplegen wij ‘Het Recht der stad Reimerswaal’, uitgegeven in 1905 en geschreven door de toenmalige Rijksarchivaris in Zeeland, Mr. R. Fruin. Dit werk begint met de uitgegeven Ambachtsbrieven (of gildebrieven), waarin van elk opgericht gilde de rechten en plichten van de gilde- broeders werd beschreven. In de katholieke tijd liepen alle gilden, in hun onder- scheide gildemantels, mee met de processies: de Onzen Lieven (of Zoeten) Vrouwen-ommeganck in mei, op Heylichs Sacraments-dach en op Sinte Pieters en Sinte Pauwels-dach. In die tijd hadden de meeste gilden ook beschermheiligen, waarvoor zij een kapel en een altaar (autaer) hadden opgericht in de kerk. Bij intrede en bij sommige boetes moest er (kaars)was geleverd worden voor de altaren.

Zoutcertificaat uit Reymerswael met keurzegel (foto: Erfgoed Leiden)

Het transcript van het zoutcertificaat. Met dank aan Fred v.d. Kieboom en Hans Zuurdeeg.

Regionaal Archief Leiden, Secretarierarchief Leiden 1253 – 1575, inventarisnummer 981/20.

Zoutcertificaat Reimerswaal

Baeliu, burchmeesters ende schepene der stede van Remmerszwale doen kondt allen luyden dat op ten dach van huyden voer ons gecomen es Pieter Leyns ende heeft gehouden met sijnen eedt dat alsulcken drye quartier souts ende acht vaten als hij gelevert heeft in Dingnus Poncens scip hem toebehoerende, gesoden es binnen Remm(ersw)ale van goeden groven soute ende van anders gheender zilten. In oirconden soe es den segel van den soute hierop gedruct anno 1500 ende 57 (1557) den 8 meye

Anthonis Adriaensen
 Schille

De oudst bekende keur is van 1363, dus nog van vóór de uitgifte van de gildebrief in 1421. Het betreft hier de drapeniers ende lakensnyders. Zo belangrijk was toen dus al de fabricage van en handel in wol en laken. Op de zoute schorren en ingelanden waren dan ook veel kuddes schapen te vinden, die niet alleen om hun wol, maar ook om hun vlees zeer werden gewaardeerd. De ambachtsbrief is in 1497, aangepast aan de stijl van de ambachtsbrieven van de andere gilden, opnieuw uitgegeven.

Van na 1421 zijn de volgende gildebrieven bekend:
lyne)wevers (1472)
scoenmakers en cordewaniers (1473)
meeneringe (1480)
visbrugge (1482)
rethorijcken (1483)
smeets, bestaande uit goutsmeden, grofsmeden, harnasmakers en tingieters (1490)
panluyden, oftewel de zoutzieders (1491)
timmerluyden, waarin verzameld de huys- en scipstimmerluyden, cuypers, schrijnwerkers, glaesmakers, beeldesnyders, scilders, wagemakers, mandemakers, sceepboem- en sceepsriememakers, metselaars, deckers, zagers en platynmakers (ook 1491)
vleeshouwers (1502)
nayers (kleermakers), waaronder ook de snyders en barbiers (1502)
brootzusteren of cel-lezusteren (1504)
leechgangers (1505)
scipluyden (1508)
cooman (kooplui) zijnde ook de maersserie (marskramers) en vettewarye (1511) en de backers (1513). 

Bekend is dat in 1562 het gilde van de schoenmakers samenging met het gilde van de smeden vanwege het geringe aantal leden in beide gilden. De drie schutterijen waren die van de kolveniers (kloveniers), de voetboog- en de handboogschutters.

Wat echter opvalt is, dat er geen gilde van stadsarbeiders was en ook geen ‘medisch’ gilde.

Het rechtsbestel

De rechten en plichten van de gildebroeders, ongeacht over welk gilde we nu praten, waren strikt en duidelijk. Aan de ene kant boden ze bescherming voor gildebroeders en bevolking. Economische ‘fouten’ zoals het leveren van slecht product of kleinere vergrijpen als het niet komen opdagen indien aangezegd, werden bestraft met geldboetes. Dit ging van een paar Grooten tot wel een aantal ponden Vlaams. Erg veel voor de armere arbeiders, dus je moest je wel twee keer bedenken voor je iets verkeerds zou doen. Soms, bij groot disrespect voor Magistraat of leiding van het gilde, maar ook bij herhaling van vergrijpen, werden zwaardere straffen gevraagd, zoals arbitraire correctie (lijfstraffen) of uitsluiting, al dan niet tijdelijk. Maar niet alleen het beleid bij de gilden was streng.

Zowel de geestelijke als de wereldlijke rechtspraak van het gebied zetelde in Reymerswael. Al in 1355 bepaalde hertog Willem van Beieren dat de provisor alleen in Reymerswael zal rechtzitten voor Zuid-Beveland en verleende hij het recht om te vonnissen inzake verkrachting, moord en diefstal. Hertog Aelbrecht verleende in 1375 ook nog de rechtspraak over schulden voor geheel Zuid-Beveland met daarbij het recht van het aanstellen van schepenen, het gilderecht en het geestelijk recht.

Dat de straffen niet altijd mild waren, lezen we onder andere in de ‘Historische beschrijving der voormalige stad Reimerswaal’ van de hand van J.P. van Visvliet. Visvliet baseert zich op toen nog beschikbare Rekeningen van het balliuschap en Schepens vonnissen register. Hier wordt o.a. melding gemaakt dat in 1511 een nog maar 13-jarige jongen, Gysken Aertsz, op het schavot zal worden gegeseld door de scherprechter met een brandende ‘gluyschoef’ (stroschoof) op zijn hoofd en blote lijf tot het de Heren goeddunkt, waarna hij voor 10 jaar wordt verbannen. En dan hebben we nog Stoffel Tonisz., inwoner van de stad. In 1540 wordt hij, naar zijn zeggen, valselijk beschuldigd door sommige Schepenen en zal hij hen ‘aan de kaak stellen’. Hij wordt veroordeeld tot een bedevaarttocht naar Keulen. Voordat hij gaat, moet hij met luijder stem in het openbaar (voor de brugghe) excuses aanbieden en zeggen dat hij onwaarheid heeft verkondigd en moet hij zes kaarsen van ieder twee pond was leveren aan de kerk. Mocht hij zijn straf niet accepteren, dan zal hij zijn rechterhand verliezen. In 1569 is er wederom sprake van Stoffel Tonisz., nu wonende in Brouwershaven (is het dezelfde?). Hij wordt beschuldigd van verschillende dieverijen en veroordeeld tot de galg. Hij is op 8 maart 1569 ‘van stonden aen’ (vroeg in de morgen) opgehangen aan de galg op het schor buiten de Oostpoort.

Scroll naar boven