De heren van Reimerswaal
Koppig en twistziek

Uit: De stem 27 april 1951

Een godvrezend man denkt men, staande voor het grafmonument van Adriaen, de laatste bewoner van het eertijds machtige kasteel. De ridder heeft zijn helm naast zich neergezet en knielt, de handen in gebed geheven. Achter hem, eveneens in biddende houding zijn gade Joanna uit het bekende Bergse geslacht Glimes.

Maar Adriaen was koppig, twistziek en heerstzuchtig als menige zijner voorvaderen. Hem wordt ten dele de ondergang van het Land van Reimerswaal verweten.

Wij willen geloven dat de gebeden van het verdronken volk nog opstijgen van onder de slibben, dat de geest der oude geslachten nog waart door de Zuidbevelandse bongerden en over de weiden en het akkerland. De geest der trotse heren van Lodijke, want hoe onhandelbaar ze waren en hoe ruw, zij vochten hun strijd tegen de ondergang.

De heren van Reimerswaal bezaten, voordat het kasteel Lodijke gebouwd werd, een huis in de stad. Waarschijnlijk is dit het eerste huis geweest, of heeft althans op die plaats het eerste huis gestaan, daarom heen is later de stad gegroeid. Het kasteel van Lodijke was al zeer oud toen het door de watervloeden in 1551 geheel ten onderging.

Lodijke was een klein dorp In het ambacht van die naam ten westen van Reimerswaal gelegen. In het jaar 1389 kreeg een Claes van Reimerswaal hel gras en slikland voor het Westeinde van Reimerswaal en van Lodljke. van hertog Albrecht van Beleren om dat te bedijken Gedurende zeven Jaren wis htJ voor deze nieuwe aanwinst van gronden vrijgesteld van schot. De heren van Reimerswaal waren bekend om hun wapenfeiten in dienst van de hertog en de graven, doch in later tijden om hun koppigheid en ruwheid.

De oudste die onder hen genoemd wordt is heer Hugo, die gehuwd was met vrouw Clementie. Hij leefde omstreeks 1286.

De heer Baudewijn die in 1300 trouwde met vrouw Badeloch van Strijen is waarschijnlijk hun zoon geweest. In datzelfde jaar ontzetten de Reimerswalers de stad Goes, die belegerd werd door de Vlamingen onder Jan van Renesse. Het is zeer goed mogelijk dat dit ontzet geschied is onder aanvoering van deze heer Baudewijn, immers in die Jaren was Reimerswaal nog bezit van dat adellijk geslacht.

Of deze edelen Inderdaad afstammen van de Romer af Reimer, die Je burcht gebouwd zou hebben op de plaats waar later de stad ontstond, ligt in het duister. Meer dan één nazaat uit dit geslacht was baljuw In Reimerswaal, maar ook in anders steden.

Heer Otto was In het begin der 15e eeuw baljuw van Rijnland, een zeer aanzienlijke positie. Hij sneuvelde in de veldslag voor Alphen, zoals te lezen staat in Smallgange’s chronlek “Verslagen in de tweeden Slag by Alphen van vrouw Jacoba’s volk, op het Jaar 1426”.

Een ander, Willem van Reimerswaal was een eeuw later baljuw van Rotterdam. Tweemaal was een dochter uit de geslacht abdis van het klooster Rijnsbrug, en wel vrouw Catbarlna omstreeks 1408 en vrouw Beatrix in het Jaar 1500. Deze stierf in 1529 en werd begraven in de kerk van Rijnsbrug. Op haar grafsteen staat vermeld: Tussen de wapens van Reimerswaal en van Schoonhoven, (de moeder der abdis was Elise van Schoonhoven) staan drie brandende harten en de woorden: ,met reynder harte dient God’ En op de hoeken de zinnebeelden der vier Evangelisten. Haar vader was heer Jan van Reimerswaal. baljuw en dijkgraaf van Schieland omstreeks 1471.
Verder zijn verschillende jonkvrouwen non geweest in onderscheidene kloosters. Van de Jonkers echter staat nergens te lezen dat ze de geestelijke stand kozen.

TANENDE GLORIE

Weer een heer Boudewijn, die gehuwd was met vrouw Catharina van Wulpen, droeg waarschijnlijk uit geldgebrek door een al te royale levenswijze, op de tiende juni 1365 aan de Hertog op ,,al die huising die staan in het hof te Lodijc met de toren, de voorhof en de boomgaard en alles dat binnen de uiterste gracht is van de hove voorzegt, en een gemet boom• gaard dat geheten is Berkenrijs en beslaat dertien gemeten lands, luttel min of meer”

Zij ontvingen dit bezit als een goed leen terug van de hertog, zodat hun nakomelingen gerechtigd waren het kasteel met de landerijen te erven.

Nadat ook de stad aan de hertog verkocht was, bleef er in eigendom van dit geslacht niet veel meer over, dan wat ingedijkte polders en enige landerijen die door hun huwelijk aangebracht waren, zoals Strijen bij Dordrecht. Onbemiddeld waren de heren van Reimerswaal dus zeker nog niet, maar naar hun vroegere stand gerekend, toch zeer achteruitgegaan.

De bekendste onder hen is wel Adriaen, die tijdens de eerste grote vloed in 1530 op het kasteel woonde. Dat er zoveel land verloren ging wordt ten dele aan hem verweten.
Hij leefde In voortdurende twist met het stadsbestuur van Reimerswaal en de heerschappen der omliggende ambachten. Koppig en twistziek van aard in hoge mate heerszuchtig, was het moeilijk met hem om te gaan. Tijdens de St. Felixvloed brak de dijk voor zijn kasteel. Deze braak was niet zo ernstig dat zij niet gedicht had kunnen worden, maar heer Adriaen weigerde dit te doen, zeggende dat hij nu zijn haven zou krijgen, die hij vanwege de hoge kosten daaraan verbonden nog niet had kunnen laten graven. Hij was van mening dat het water in de oude beddingen van de vroegere Vernoudse zou spoelen. Deze was gedempt en op de plek waar de Schelde afgesloten was, brak de dijk, zeer waarschijnlijk omdat de grond daar nog te week was en daarom niet bestand tegen de druk van het aanstormende water.

Na enkele dagen was het gat zo groot geworden, dat er aan dichten niet meer te denken viel, hoewel het nog geprobeerd is, door eerst een zgn. “vingerlinc” te leggen. Dat is een boogvormig dijkje naar de landzijde om de doorbraak heen, waarna men kan trachten de eigenlijke dijk verder te herstellen. Dit vingerlinc was echter niet hoog genoeg gemaakt en had veel te weinig beloop, Ook had men vergeten de geulen en sloten die door het land liepen voldoende op te stoppen zodat op die plekken het water het eerst doorgang vond en het vingerlinc volkomen wegspoelde.

Heer Adriaen was gehuwd met Joanna van Glimes, een verwante van de bekende heren van Bergen. Hij heeft in die stad ook een toevlucht gezocht, nadat zijn kasteel en landerijen overstroomd waren. Niet lang daarna is hij in Bergen gestorven. Twee maanden na zijn vrouw. Beiden hebben zeker de ontzettende catastrofe, die een einde maakt aan hun laatste rijkdom en hun geslacht niet lang kunnen overleven.

Drie van hun zonen werden nog genoemd bij de intocht van prins Phillips in 1549 binnen Reimerswaal.

DE WILDE JONKERS

De Jonkers van Reimerswaal waren berucht om hun ruwheict en onhandelbaarheid. In die tijd, toen Karel V en een centraal gezag stichtte de door macht de der edelen opkomende sterk verminderde door de opkomende macht der steden, behoorden deze jonkers onder degenen die zich moeilijk of helemaal niet aan de nieuwe omstandigheden konden aanpassen. Zij gedroegen zich of ze nog in de middeleeuwen leefden en alles konden doen en laten wat ze Wilden of wat hun goed­dacht, zonder ook maar de minste aandacht te schenken aan anderen, die vlak naast -hen leefden. of waar ze zelfs voor een deel hun eigen voortbestaan aan te danken hadden.

Een Jonker Jan, waarschijnlijk een zoon van de Rotterdamse baljuw, gedroeg zich zo onbehoorlijk, dat bij In ‘s-Hage berecht werd met de sweerde. Wegens een doodslag uit Zeeland, Holland en Vriesland gebannen was hij toch naar Reimerswaal teruggekomen en had daar aanstootgevende feesten gehouden met zijn vrienden. Ook tapte hij wijn zonder er cijns voor te betalen.

Voorts bedreigde hij nog een schout met een gespannen boog. De lijst van beschuldigingen tegen hem ingebracht besloeg verscheidene bladzijden, zodat er niets anders opzat dan onthoofding. Adriaen, misschien dezelfde die later een haven wilde hebben, had tijdens zijn baljuwschap der stad een priester gedreigd “hent den tabbert te sullen uitvegen met sijn cleerbesem” Dit was een groot slagzwaard. Hij wilde dat doen omdat hij meende dat de priester met enige poorters tegen hem samenspanden en hem tegenwerkten om door omkoping lieden in het stadsbestuur te krijgen, die hem Adriaen goedgezind waren, en zijn niet altijd zuivere practijken wilden dekken.

Het kasteel van Lodijke; fantasietekening uit de achttiende eeuw.
Het kasteel van Lodijke; fantasietekening uit de achttiende eeuw.

Van een Cornelis Is bekend dat hij midden in de nacht in het huis van een schoenmaker binnendrong, waar hij de vorige dag een mooi nichtje gezien had. Het nichtje kon door een achterdeur vluchten, maar jonker Cornelis haalde met zijn kornuiten het hele huls ondersteboven en bedreigde de schoenmaker en zijn vrouw. Hun wandaden waren onder het volk bekend en zij waren meer gevreesd dan geliefd. Niettemin waren zij door huwelijk van heer Adriaen’s zuster Anna, verwant aan het hoog adellijk geslacht van Cruningne waar­onder zelfs Vliesridders voorkwamen.

Vele Jonkvrouwen van Reimerswaal huwden met zonen uit zeer aanzienlijke geslachten Met de nakomelingen van heer Adriaen die naar Bergen vluchtte na de vloed van 1530, stierf het geslacht Reimerswaal uit, daar deze geen zonen nalieten. Wel was er nog een zijtak, waar een Barbara van Reimerswale trouwde met Arent Berloo, heer van Cortebach en Eechhoven. De nazaten uit dit huwelijk zullen zeker nog leven en recht hebben om de naam Reimerswaal te dragen. Zij voerden als wapen twee gekruiste zwaarden met de gevesten naar boven en de zilveren klink op ‘n veld van keel (rood).

En dan keren we terug uit het verdronken land van Zuid-Beveland vervuld van alles wat dit dappere vrome en ijverige volk van Reimerswaal heeft doorgemaakt aan vreugde en leed. We leefden in een lang voorbije tijd en veel Is ons daar zeer lief geworden. Bij al wat veranderde aan zeden gebruiken, wetten en verordeningen is de zee hetzelfde gebleven. Nog klauwt ze in onze dijken of ze ruist zachtjes aan, zoals eens tegen de muren van Reimerswaal in de lichte zomernachten.

De Zeeuwen van vierhonderd Jaar later, kennen de strijd tegen het water al is het voor hen veel gemakkelijker geworden om de eeuwige erfvijand te beteugelen Maar de Re!merswalers worstelden en kwamen niet meer boven. Het kasteel Lodijke ging onder door de vloeden, het prachtige kasteel van Cruninghe, waar heer Hector zijn grote feesten en Jachtvermaken hield, het huis van Voorhoute met zijn liefelijke parken en bongerden, Maelstede. Gistellis en het kasteel Schengen, van Waarde en Valkenisse, zij gingen mede onder door andere oorzaken.

Toen de hervorming in dit gewest vasten voet kreeg en er voor “de aanhangers der Roomsche leere” geen of nauwelijks plaats was, vertrokken de meeste adellijke families naar het zuiden, naar Vlaanderen en Frankrijk, enkelen zelfs naar Spanje. Want men leest dat een jonker van Cruinighe daar gestorven is. Slechts enkelen verkozen de andere zijde. Of waren reeds door allerlei tegenslagen verbitterd geworden, in de rijen der Watergeuzen terecht gekomén. De meerderheid echter der Zeeuwse edelen bleef trouw aan Kerk en Koning.

Scroll naar boven